Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 479]
| |
sturigst. Hiervoor is ook onsturig in gebruik: ongestuimig, los, wild: onstuurigh weeder. Hooft. In Nederduitschland, noemt men dit onstuur. Van hier: onsturigheid, ongesturigheid: met glimpeloozer voorgeeven, grooter onstuurigheid, en quaader bekoomst uiterden zich de Roomschgezinden. Hooft. Alwaar ongestuirigheden veler gemoederen noch niet bezadight waren. Hooft. Het woord komt, denkelijk, van on en sturen, stieren; iets dat zich niet ligt stieren, bedwingen, intoomen laat. Kil. vertaalt, daarom, onstuer, onstuyr door indomitus, ferus. Hij heeft nog een ander woord onstuer, dat bij hem mitis, placidus heet. Dit komt van stuur, stuursch, torvus. Bij Cats komt dat oude stuur nog voor: al is het water stuer. |
|