[Ongeld]
ONGELD, z.n., o., des ongelds, of van het ongeld; meerv. ongelden. Lasten of schattingen, die op vaste goederen liggen: ik moet van dat land drie gulden aan ongeld betalen. In de middeleeuwen ungelta. Adelung leidt de laatste helft van dit woord niet van geld af, maar van gelden, dat, oudtijds, beteekende schuldig zijn om iets te doen of te betalen.
Ongeld zoude, dan, zijn eene uitgaaf, waartoe men, eigenlijk, niet verpligt is, maar die ons afgedwongen wordt. Het is uit de middeleeuwen, trouwens, bekend, hoe, bij de naauw beperkte magt der Landheeren, bijna alle schattingen verzoekswijze gevorderd, en vrijwillig opgebragt werden. Men noemde, daarom, dezelve in het lat. precariae. In vele oorden van Duitschland, noemt men zulke schattingen nog onpligten.