[Ongekristend]
ONGEKRISTEND, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Niet gekristend, ongedoopt, nog tot het heidendom behoorende: langs de kaecken der ongechristenden. Vond. Hiervoor zeide men, oudtijds, ongekerstend: al wie ongekerstent was. Kl. Kolyn. Van on en gekristend.