[Ongedurig]
ONGEDURIG, bijv. n. en bijw., ongeduriger, ongedurigst. Dat kort en onbestendig is. Van on en gedurig. Hiervan: ongedurigheid. Ook bezigt men ongeduurzaam, dat niet gewoon is lang te duren; ongeduurzaamheid. Oudtijds zeide men ook ondurig: onduerick van moede. Horolog. aeternae sapient.