Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 467]
| |
haar. Fig., die zich aan geene wetten en goede zeden verbindt: dus is elk verheugt, maer niemant ongebonden. N. Versteeg. Een ongebonden leven leiden. Door geene beperking gebonden: ik ben er nog ongebonden aan. Eene ongebonden rede, niet volgens de regelen der dichtkunst zamengesteld. Van hier: ongebondenheid, een los, ongebonden levensgedrag. Van on en gebonden. |
|