Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 461] [p. 461] [Ondoorboorlijk] ONDOORBOORLIJK, bijv. n. en bijw., ondoorboorlijker, ondoorboorlijkst. Waar men niet doorboren, doordringen kan. Bij Hooft. Van on en doorboorlijk. Vorige Volgende