[Onderzwemmen]
ONDERZWEMMEN, onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. onder en zwemmen: ik zwom onder, heb en ben ondergezwommen. Onder iets zwemmen; met hebben: hij konde onder water zwemmen, zonder te verstikken. Met zijn: de steenen boog, waaronder hij gezwommen was, viel, helaas! in.