Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 457]
| |
en het voorz. in, ten opzigte der zaak: ik onderwees mijnen zoon in het schrijven. Iemand in het dansen, schermen enz. onderwijzen. Men gebruikte het eertijds, ook voor het enkelv. wijzen: hij sal hem onderwijsen den besten wegh. Doresl. Allermeest gebruiken wij dit woord voor onderrigten, allerlei kennis en verstandige begrippen mededeelen: iemand in den godsdienst onderwijzen. Van hier: het onderwijs; zonder meerv.: het vorstelijk onderwijs. Vond. Voorts: onderwijzer, onderwijzing. |
|