[Onderstellen]
ONDERSTELLEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en stellen. Scheidb: ik stelde onder, heb ondergesteld. Iets onder een ander ding stellen. Onscheidb.: ik onderstelde, heb ondersteld. Eene stelling, voor eenige oogenblikken, als waarheid houden: onderstel eens, dat enz. Laat ons onderstellen, dat enz. Van hier: onderstelling.