[Ondersteek]
ONDERSTEEK, z.n., m., des ondersteeks, of van den ondersteek; zonder meerv. Bedekte poging, tot nadeel van eenen anderen.: door 't invoeren van Bisschoppen der vrijheit een' ondersteek te doen. Hooft. Gemerkt Elizabeth niet een hair op den hoofde had, dat voor eenighen ondersteek zorghde. Hooft.. Ook een tinnen bekken met een' bekleeden rand, dat men onder eenen zieken steekt; doch in dien zin wordt het veelal onzijd. gebezigd: geeft het ondersteek eens aan; anders ondersteeksel. Van onder en steek.