[Onderspit]
ONDERSPIT, z.n., o., des onderspits, of van het onderspit; zonder meerv. Eigenlijk schijnt het te beduiden de laatste spitting in eenen kuil, welken men uitgraaft. Men gebruikt het oneigenlijk alleen: het onderspit delven, overwonnen worden. In het onderspit zijn, in eenen kwaden toestand zich bevinden. In het onderspit geraken, in verval komen.