[Onderrigten]
ONDERRIGTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. onder en rigten: ik onderrigtte, heb onderrigt. Eenen ander kennis en begrippen mededeelen, welke hij ontbeert: ik zal u onderrigten, hoe u te gedragen. Iemand van eene handelwijs onderrigten. Als men den wijsen onderricht, neemt hij wetenschap aen. Bybelv. Van hier: onderrigter, onderrigting: en laat uw wet mij onderrichting geven. E. Voet.
In het zw. wnderrätta. Rigten heeft hier nog de oude beteekenis van verhalen, in de oude taal rahhon, angels. reccan, zw. rätta. Deze beteekenis heerscht ook nog in herigt en narigt.