[Onderloopen]
ONDERLOOPEN, onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. onder en loopen: ik loop onder, ben ondergeloopen. Onder iets loopen, zoodat onder eene beweging naar eene plaats aanduidt: waar onder eene beweging of werkzaamheid in eene plaats aanduidt, wordt het hulpwoord hebben vereischt: hij is onder dak geloopen. Hij heeft onder eenen regenscherm geloopen. Oneigenlijk, met water overstroomd worden: het land is ondergeloopen. In den dagelijkschen omgang zegt men: er zullen wel logens mede onderloopen.