[Onderkoopen]
ONDERKOOPEN, bedr. w., onregelm. Van het onscheidb. voorz. onder en koopen: ik onderkocht, heb onderkocht. Iets, hetwelk een ander bedongen heeft, door hooger bod, onder de hand koopen. Van hier: onderkooper, onderkooging. Zamenstell.: onderkoopman, een bediende op de oostindische schepen: de schipper en onderkoopman, dien ik verzelde. Bog.