[Onderhouden]
ONDERHOUDEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en houden. Scheidb.: ik hieid onder, heb ondergehouden. Beneden iets houden: de handen onder het dek houden. Oneig.: iemand onder dwang houden. Geld onderhouden, anders onderslaan, op eene bedriegelijke wijs onder zich houden. Onderdrukken: de stiefmoeder houd die voorkinderen onder. Eene gifte houdt den toorn onder. Bybelv. Onscheidb.: ik onderhield, heb onderhouden. Eigenlijk van onderen houden, dat iets niet valle. In dien eigenlijken zin vindt men het nog bij Doreslaer: ende niemandt onderhielt mij (ondersteunde, in de gewone Overz. van den Byb.). Oneigenlijk, door alle noodige hulpmiddelen, de voortduring van iets bewaren: deze tuin wordt slecht onderhouden. In bepaalderen zin, de voortduring van het natuurlijke leven door noodig voedsel, en wijders door noodige kleeding en woonplaats bewerken: ik heb dat huisgezin, dezen winter, onderhouden. Terwijl het al de leên der burgerye in 't leven onderhoudt. Vond. Eenig gezag onafgebroken doen voortduren: geen meerder kracht van de wet te doen onderhouden enz. Hooft. Gods geboden onderhouden. Op andere dingen toegepast: met iemand vriendschap onderhouden. Iemands aandacht gaande houden: elkander