[Onderhalen]
ONDERHALEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en halen. Scheidb.: ik haalde onder, heb ondergehaald. Naar beneden tot zich trekken: iemand onder water halen - het hoofd onderhalen: hij haalde het hoofd onder. Onscheidb.: ik onderhaalde, heb onderhaald. Eenen haal met de pen onder iets maken: ik heb de uitdrukkingen des ongenoemden schrijvers onderhaald. Onverwachts inhalen: haar gang valt bezwaarlijk, en zijn ze gemakkelijk t' onderhaalen. Bogaert. Van hier: onderhaling, onderstreping.