[Ondergraven]
ONDERGRAVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en graven: scheidb. ik groef onder, heb ondergegraven. Door graven onderstoppen. Onscheidb.: ik ondergroef, heb ondergraven. Onder iets graven, met oogwit, om er in te komen: eenen berg ondergraven. Bijzonder, om het te doen instorten: de vijand ondergroef, des nachts, de muren. D' ondergraven wallen. P. Scriverius. Oneigenlijk past Hooft het toe op menschen, om daardoor hunne genegenheid van anderen af te trekken: Caecina ondergroef, door verscheide konsten, de gemoeden der Hondertmannen. Voorts, gebruikt men het, figuurlijk, voor in het geheim aan de vernietiging van iets arbeiden: om behendig t' ondergraven hun aengegroeit gezag. Vond. Om d' achtbaarheit des Koninx, de haare, en der Wethouderen t' ondergraaven. Hooft. Van hier: ondergraver, ondergraving.