Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 426]
| |
zigteinder: na zonnen ondergang. De sonne weet haren ondergang. Bybelv. De zonne, thans genadert tot haaren ondergang enz. Bogaart. Poot gebruikt het voor de plaats, alwaar zij ondergaat; het westen: van 't oosten tot den spaden ondergang. Oneigenlijk, beduidt het eene verstoring: hij werd geboren, om het rijk voor den ondergang te bewaren. Zij woelt en wroet naar onzen ondergang. H. Schim. Iemands ondergang zweren. De koophandel staat op zijnen uitersten ondergang. Van onder en gang. |
|