[Onderdrukken]
ONDERDRUKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en drukken. Scheidb.: ik drukte onder, heb ondergedrukt. Door drukking onderdoen: drijvend vleesch onder de pekel drukken. Op den grond nedervellen: van u onder te drucken met mijnen doodlijcken pijl. K. v. Mand. Drukletters onder iets plaatsen, onderteekenen: mijn onderdrucken is de dochter van mijn' schult. Huygens. Men gebruikt het meest oneigenl. en onscheidb.: ik onderdrukte, heb onderdrukt. Men onderdrukt anderen, als men geringere personen, in het verkrijgen van datgene, hetwelk zij met regt en billijkheid vorderen kunnen, verhindert. Armen, weezen, weduwen, vreemdelingen onderdrukken. Wijders: de waarheid wordt vaak onderdrukt. Van hier: onderdrukker, onderdrukking.