Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 416]
| |
weêr te ondeeg. Ik was heel te ondeeg, zeer onpasselijk. Dat is al te ondeeg, wat hij doet, gansch niet braaf. Bij K. v. Mander komt het als een bijv. naamw. voor, met trappen van vergrooting: gezind t'ondeger op dien, kwalijker gezind. Van hier: ondegelijk, niet braaf, ondeugend. Van on en dege. |
|