Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
de paert, doldriftigh om in mijne levensperken. H. Schim.
Het onwaardeerbaar Goëls bloed,
Met onbezuisde verkenspooten
Vertrappen in een moddergoot
Van lusten. M.L.
En onze boosheên onbesuist en dulden niet dat enz. De Deck. Van hier: onbezuisdelijk, onbezuisdheid. Wat de eerste beteekenis dezes woords eigenlijk zij, en hoe die eerste beteekenis aanleiding tot het denkbeeld, het welk wij, thands, daaraan hechten, gegeven hebbe, durf ik nog niet bepalen: ik dacht wel eens aan sussen, stillen. |
|