Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 408] [p. 408] [Onberooid] ONBEROOID, bijv. n. en bijw., onberooider, onberooidst, meest onberooid. Niet berooid, niet verward: zoo net, zoo onberooid, zoo heerelijk begost. Max. Vermeere. Van on en berooid. Vorige Volgende