[Onbefaamd]
ONBEFAAMD, bijv. n. en bijw., onbefaamder, onbefaamdst. Van on en befaamd. Niet befaamd, niet beroemd. Oudtijds gebruikte men het ook in den tegenovergestelden zin, zoo dat onbefaamd zijn beteekende ter goeder faam staan: eenen onbefaemden dienstman in dienst ghebruijcken. Landr. van Veluwe.