Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 397]
| |
ten. H. Schim. Door duizeling omloopen: zoo dat hem het hooft omzwindelt. Vond. Onscheidb. en bedr.: ik omzwindelde, heb omzwindeld. Door ronddraaijing van iets, hetzelve aan alle zijden bewinden: dooddoecken, daerin uw lichaem zal omzwindelt worden. J. de Brune. De bron is in wenden, waarvan gezwind. |
|