[Omzwaaijen]
OMZWAAIJEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en zwaaijen: ik zwaaide om, heb omgezwaaid. Bedr., luchtig omdraaijen: de sabel- het vaandel omzwaaijen. Zijnen staf omzwaaiend heen en weer. Versteeg Onz., in het draaijen eenen grooten kring maken; met hebben: hoe alles door mijn wijsheid ommezwaeit. Hoogvl.