[Omweven]
OMWEVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. om en weven. Scheidb.: ik weefde om, heb omgeweven. Rondom iets weven. Onscheidb.: ik omweefde, heb omweven. In den verhevenen stijl, beduidt het met een ligchaam weefselswijze omgeven.