[Omval]
OMVAL, z.n., m., des omvals, of van den omval; meerv. omvallen. Omstorting: door den omval des torens werd de kerk verpletterd. Voorts, eene plaats, waar een gebouw omgevallen ligt; ook een oud gebouw, dat omgevallen is; dat ook, na de herstichting, dien naam behoud. Van om en val. Bij Huijg. omgeval.