[Omrammen]
OMRAMMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en rammen: ik ramde om, heb omgeramd. Door middel van eenen stormram omwerpen: 't aeloude sardis wert endlijk omgeramt. Poot. Omgeramde muren. Vond. Voor omrammen zegt men ook omrammeije[n].