[Omloop]
OMLOOP, z.n., m., des omloops, of van den omloop; meerv. omloopen. De beweging van een ligchaam, om zijne as: stuit het rad in zijnen omloop. De beweging van een ligchaam in eenen kring: de omloop der zon. In verdere beteekenis: de aderen zijn met kunst gemaakt, om den geregelden omloop des bloeds te bevorderen. De omloop der onderaardsche wateren. Papieren geld in omloop brengen. Bij Kil., heet het springvuur, omdat