[Omhaken]
OMHAKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en haken: ik haakte om, heb omgehaakt. Iets, dat aan haakjes reeds vastgemaakt is en hangt, anders vasthaken. Ook met haken omhalen, neertrekken: de muren omhaken. Omhaken noemt men, in Noordholland, den grond omspitten. Bij Kil. vindt men hacke, spaeije, waarmede men den grond omhaalt.