[Oegen]
OEGEN, onz. w., gelijkvl. Ik oegde, heb geoegd. Een zeer oud woord, dat, in onze alleroudste schriften gevonden wordt, in de beteekenis van moeten, behooren. Het komt voor in de alrenyeste Wilckoeren van Langewolt, van het jaar 1282: dan oegen de eerste kinder dat halve bodelgoet daer af tho nemen. Daerna soe oecht zij dat bodel - to den halven gude to leggen. Het komt overeen met het engelsche verled. deelw. ought, dat eveneens gebruikt wordt. Het beteekent,