[Nooit]
NOOIT, bijw. van tijd, nimmer. Dat dit woord, liefst, bij den verledenen tijd geplaatst wordt, is bij nimmer aangewezen. Hiervan wijkt Nyloë af, zeggende: dien dit verdriet, zal nooit wijs worden. En D. v. Hoogstr.: men zal nooit magtig worden. Zoo ook De Deck: zoo zal het loof uws lofs noit zwichten. Beter zegt Hooft: dat zulx nooit voorheen geverghd was. En Vond.: ik heb noch noit mijn dorst gepait. Voords is het woord uit ne, ni en ooit zamengesteld. Oul. bezigde men ook nie, nye: Nie en sijn ghesien alsulken. Bybelv. 1477.