Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Noodweer] NOODWEER, z.n., vr., der of van de noodweer; zonder meerv. Tegenweer, welke men in geval van lijfsgevaar doet; ook noodzakelijke verdediging tegen eenige grieven: de reden onderstut de noodweer. Vond. Van nood en weer, verwering. Vorige Volgende