[Non]
NON, z.n., vr., der, of van de non; meerv. nonnen. Kil. vertaalt het door turbo, turben, trochus, een tol, top. Die beteekenis is nog bij de geldersche Landlieden overig, die eene non noemen eenen gedraaiden arm aan een spinnewiel. Zulk een wiel heeft drie nonnen: tusschen twee loopt het klaauwier, en de derde houdt het spinrokken.