Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
in een beeld, of iets anders, te zetten: geef slechts dit beelt een nis. Poot. Sierlijk zegt Vond. van een schoon aangezigt, welks omtrek door bekoorlijke haarlokken omringd wordt, waarin het als in eene nis prijkt:
Nu blinkt geen Serafijn in 't hemelsch heiligdom,
Als deze, in 't hangend hair, een goude nis van straalen.
Diezelfde zegt elders van de boogswijze, met pijlaren afgescheidene, vakken der amsterdamsche beurs: mijn nissen zien u draeven. Dit woord der bouwkunde is zeker onduitsch, en uit het ital. nicchis, fr. niche ontleend; het heeft, echter, door het gezag van Vond. en andere groote Mannen, reeds het burgerregt verkregen. J. Lublink verkoos daarvoor muurrond, of muurvak, en naderhand muurgroef. Dit is wel meer nederduitsch, doch minder duidelijk. Ook binden ons zulke zamengestelde woorden, als wij reeds de enkele woorden in gebruik hebben, aan te naauwe palen: immers, hoe onnatuurlijk zoude het beeld bij Vond. zijn, als men het dus schilderde: een goude muurgroef van stralen! De stoute verbeelding des dichters zoude, in hare hooge vlugt, niet minder door zulk een zamengesteld woord verhinderd geweest zijn. Voords van hier het zamengestelde: altaarnis. Vond. |
|