[Niets]
NIETS, onveranderlijk voornaamw., van het onz. geslacht, in het enkelv. alleen gebruikelijk, het tegengestelde van iets: ik heb niets uitgeregt. O, dat is niets! Niets goeds. Er is niets schrikkelijker dan enz. Ik weet van niets. Van ne en iets. Zie iets.