[Nieten]
NIETEN, bedr. w., gelijkvl. Ik niette, heb geniet. Met de horens of den kop stooten, neders. niten. In het hoogd. is sich nieten, zich bemoeijen met iets, zich het zuur laten worden. Het behoort, duidelijk, met het lat. niti, pogen, tot eene bron. L. Ten Kate brengt het tot het ijsl. hnioota, den voet stooten. Bij Kil. is nog een ander woord nieten, neeten, hetwelk hij verklaart, door het zenden van geschenken aan vrouwen of bruiden, zoo als men, oudtijds, deed op St. Agnes dag. Misschien is het wel ontleend van den naam dier heilige maagd, die, in het hollandsch, Agneet is.