sels: niet zoo zeer, niet zoo, niet van voren, niet uit het midden, niet lang daarna.
In den eenvoudig verhalenden en wenschenden zin, staat het achter het werkwoord: ik geloof het niet. Men overtrede dit toch niet! In de zamengestelde tijden staat het tusschen beide: ik heb hem niet gezien. Ik zoude hem niet kennen. Zoo ook, wanneer het eene werkw. het andere beheerscht: ik mag u niet zien. Hij kon u niet verstaan. In de bevelende wijs plaatst men het achteraan: lach niet. Zelfs achter den beheerschten naamval: wond mij niet. Beleedig uwen vijand niet. In eene vragende en verbindende voeging van woorden, staat het daar, waar alle andere bijwoorden behooren te staan: hoort gij niet? Zoo hij er om agten niet is, komt hij niet.
Men moet, in sommige gevallen, om de dubbelzinnigheid te mijden, wel toezien, waar men dit ontkennende bijwoord plaatse. Er is toch, bij voorb., een groot onderscheid tusschen: ik hoor hem dikwijls niet, en: ik hoor hem niet dikwijls. Het laatste is: ik hoor hem maar weinig reizen; het eerste is: het gebeurt dikwijls, dat ik hem, als hij er is, niet hoor.
Als, in twee, of meer op elkander volgende zinnen, dit ontkennende bijw. vereischt wordt, zoo kan men voor niet ook noch plaatsen: het heeft niet geregend noch gesneeuwd, voor en niet gesneeuwd. Ook laat men, om te sterker te ontkennen, het eerste niet weg: het heeft geregend noch gesneeuwd.
Dikwerf heeft het zijne betrekking op een voorgaand, of uitgelaten woord: kom; zoo niet, dan ga ik. Maer aten het Pascha, niet gelijk geschreven is. Bybelv. Niet, mijn sone! Bybelv.
In de dagelijksche taal, is het zeer gewoon, de ontkenning, nadrukshalve, te verdubbelen, als het gr. ου μη en het fr. ne pas. Gelijk: er was niemand niet. Nooit niet. Aan de Kaap is dit, onder de holl. volkplanting, bijzonder eigen, waar men zegt: ik heb hem niet gezien niet. Dit is, in den deftigen stijl, te mijden. In twee gevallen, nogtans, gebruiken wij het, waar de dubbele ontkenning bevestigt. Vooreerst, als de eene ontkenning in zameng. woorden met on, mis, af, loos enz. steekt: hij is niet onkundig. Het misstaat hem niet. Hij was mij niet afgunstig. Zij was niet gevoelloos. Wel-