iets door den neus boren, hem iets ontfutselen. In het bijzonder, inzoover de neus het zintuig van den reuk is: eenen viezen neus trekken. Ik heb het reeds lang in den neus gehad, bemerkt. Iets in den neus krijgen. Iemand iets onder den neus, in den neus, ook door den neus wrijven, hem eene zaak onzacht verwijten. Zij ontzaaghen zich niet hem door de neuze te wrijven. Hooft. Den neus in alles steken, zich met alle dingen bemoeijen; van honden, die alles besnuffelen, ontleend. De neus in diens huishouding te steeken. Hooft. Den neus in schrift of bijbel steken. De Deck. Den neus over alles laten gaan, alles onderzoeken en beoordeelen. Die mosterd zou mij bij den neus krijgen, eene sterke prikkeling in mijnen neus veroorzaken. Iemand bij den neus krijgen, hem bedotten. Insgelijks, inzoover zich eenige gemoedsbewegingen door den neus openbaren. Den neus optrekken, ten teeken van hoogmoed, schimp of hoon. Hij kwam er met eenen langen neus af, met beschaamdheid over het afslaan van zijn verzoek. Dit noemt men ook: eenen neus krijgen, eenen langen neus halen, of krijgen. Oneigenlijk, noemt men andere dingen, die vooruitsteken, met den naam van neus. Zoo zit aan eene duister brandende lamp een neus. Een schoen, een slot hebben hunnen neus. Van een schip zegt Bogaert: het wierd met de neus in zee gedrongen. Bij Kil. komt het uitstekende deel van een voorgebergte, dat in zee schiet, onder den naam van neus voor. Adelung vergelijkt
hiermede het gr. νησος, dat ook een schiereiland beteekent, dat met eenen hoek in zee steekt. Het zw. näs en angels. naesa werd, van de vroegste tijden af, voor een voorgebergte gebruikt. In Engeland eindigen, daarom, vele eigene namen van voorgebergten en plaatsen, aan voorgebergten gelegen, op ness. Verkleinwoord neusje. Dat is het neusje van den zalm, een lekker beetje. Zamenstell.: neusballetje, tip van den neus, neusbeen, neusdoek, neusdruip, (neusdrop) neusgat, neusgezwel, neushaar, neuskijker, matroos, die op den neus van het schip past, neuslok, (bij L. Meyer ook neusloch) neusnijper, kaproen, neusloos, neusscheidsel, neuswijs, die veel ingebeeld verstand en doorzigt, zonder behoorlijke voorzigtigheid, kijken laat, lat. nasutus, - neuswijsheid. Men keert het ook om, en zegt wijs-