Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Neppe] NEPPE, (nip, nippe, nipte, nepte), z.n., vr., der, of van de neppe; zonder meerv. Kattenkruid. Lat. nepeta, ital. nepeta, nepotella, sp. nevada. Vorige Volgende