Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
Van het scheidb. voorz. neder en stommelen: ik stommelde neder, heb en ben nedergestommeld. Bedr., met een dof gedruisch van boven nederstooten: van booven needergestommeld hebbende de geenen, die enz. Hooft. Onz., met zijn: wat komt daar van boven nederstommelen? |
|