[Nederflansen]
NEDERFLANSEN, neerflansen) bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. neder en flansen: ik flanste neder, heb nedergeflanst. Een woord, in de dagelijksche taal alleen gebruikelijk. Iemand, die met haast en op eene slordige wijs iets verrigt, wordt gezegd iets neer te flansen.