[Nederdrukken]
NEDERDRUKKEN, (neerdrukken) bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. neder en drukken: ik drukte neder, heb nedergedrukt. Naar beneden drukken: iemand, die opstaan wil, nederdrukken. Oneig., onderdrukken, bemeesteren. Sult ghij de ongestuijmicheijt nederdrucken? Bybelv., die ook ter neder drukken bezigt. Maer de min zou misschien mij nederdrukken. Poot. Neerslagtig maken: op 't neêrgedrukte hart. M.L. Alle de aandoeningen van eenen neêrgedrukten geest. Frantz.