Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Naweek] NAWEEK, z.n., vr., der, of van de naweek; zonder meerv. Het achterste van de week. Van na en week. Vorige Volgende