[Natelen]
NATELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en telen: ik teelde na, heb nageteeld. Naar een ander ras of soort laten telen; ook naderhand telen. Rodenburgh heeft het zelfst. naamw.: om door naeteelingh zich zelven onsterffelick te maken.