Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
het scheidb. voorz. na en schallen: ik schalde na, heb nageschald. Naklinken, bedr.: leert den bosschen dij naeschallen. v. Mand. (Resonare doces Amaryllida sylvas.) Onzijd.: die klavecim schalt veel te lang na. |
|