[Narwal]
NARWAL, z.n., m., des narwals, of van den narwal; meerv. narwals, narwallen. De naam van eene soort van walvisschen, kenbaar aan den langen vooruitstekenden tand, die als een horen op de linkerzijde van het bovenste kaakbeen staat: dit een hoorn is de tand van den Groenlandschen visch Narwal. Scheuchz. Byb. Van nar een uitstekend ding, waarvan het lat. nares, en ons neus, en wal. Eenigen, als J. Cats, noemen dezen visch nahual, nahuwal. Zie walvisch.