[Nanoemen]
NANOEMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en noemen: ik noemde na, heb nagenoemd. Naar iemand noemen: ende werden hem naeghenoemt. Doreslaer. Doch in dezen zin is het verouderd. Naderhand noemen: nagenoemde, natenoemene getuigen; in de regtsgeleerdheid.