[Nakomeling]
NAKOMELING, z.n., m. en vr., des nakomelings, of van den - der, of van de nakomeling; meerv. nakomelingen. Nazaat. Het meerv. van het manl. geslacht is meest in gebruik. Van hier nakomelingschap: aan de nakomelingschap over te leeveren. Frantz. Zamenstell.: erfnakomeiing. Poot.