[Najeuken]
NAJEUKEN, (najoken) bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en jeuken: ik jeukte na, heb nagejeukt. Hooft gebruikt dit woord, oneigenlijk, voor hevige begeerte van achteren naar iets gewaarworden: de burgerije heeft hem zeer nagejookt (grande desiderium ejus mansit).